Appels
Malus “Everest “Bestuiver
Appel (Malus communis) Rosaceae
Engels: Apple
Frans: Pomme
Duits: Apfel
Spaans: Manzana
Thai:Appoen
Maleisie:Buah apel
Indonesie: Buah apel
Filipijnen : Mansanas
OMSCHRIJVING: Afhankelijk van het ras: ronde, langwerpige of afgeplatte vruchten in kleuren die variëren van bloedrood tot bleekgroen. Het vruchtvlees is, eveneens afhankelijk van het ras, zuur, zoetzuur of zoet (met alle gradaties daartussen) en kan zowel stevig zijn als neigen naar meligheid. Ook de afmetingen lopen zeer uiteen. De op de Europese markt hebben courante rassen zelden vruchten die groter zijn dan ± 15 cm, maar er zijn rassen bekent met veel groter exemplaren.
OORSPRONG: Waarschijnlijk Centraal- Azië.
PRODUKTIELANDEN:Alle gematigde streken, zo wel in de Oude als de Nieuwe Wereld.
AANVOERTIJDEN: Gehele jaar (alle productiegebieden).
GEBRUIK: Afhankelijk van het ras: vers consumeren, drogen of verwerken tot appelmoes, fruitsalades, jams, vullingen voor gebak e.d., wijn (cider), sap, etc.
HOUDBAARHEID: Afhankelijk van het ras: 1 week tot vele maanden.
VOEDINGSWAARDE: Door de vele rassen niet aan te geven; over het algemeen arm aan vetten, rijk aan vitamine C.
INDUSTRIËLE VERWERKING: Moes, sap, wijn, appel stroop, gedroogd, jams.
De appel is verreweg de belangrijkste fruitsoort van het noordelijke halfrond en wordt in toenemende mate ook verbouwd op het zuidelijke halfrond, onder andere in Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika. Ook wat het aantal rassen betreft staat de appel zeer hoog op de wereldranglijst. Hoe hoog is niet precies bekend. Conservatieve tellingen spreken van ongeveer 6000 rassen, waarvan overigens zeker de helft al lang in vergetelheid is geraakt; andere noemen getallen van 10000 of zelfs 20.000, al lijkt dat laatste cijfer wat aan de fantastische kant. Zeker is wel, dat het aantal rassen gestaag stijgt. Vooral de laatste jaren worden nieuwe rassen niet alleen gewonnen maar na beproeving ook regelmatig op grote oppervlakten aangeplant. Ze danken hun succes meestal aan eigenschappen als een hoge opbrengst, bewaarbaarheid en ook wel een zekere modegevoeligheid. Zo is in het recente verleden de populariteit van groene appels als de ‘Granny Smith’ plotseling toegenomen.
Als cultuurvrucht is de appel al heel lang bekend, langer waarschijnlijk dan de peer. Dat valt onder andere af te leiden uit vondsten in Italië en Zwitserland, waar bij prehistorische paalwoningen resten zijn gevonden van gekweekte appels die al zo’n 4500 jaar geleden moeten zijn geteeld. Over de wilde voorouders van de moderne appel bestaat enige onzekerheid. Waarschijnlijk heeft de Europese wilde appel (Malus sylvestris) als stamsoort niet zo’n grote rol gespeeld. Dat is wel het geval met de Astrakanappel (M. prunifolia) uit Siberië en Noord-China en met Malus pumila uit de Kaukasus, waarvan in de Sovjet-Unie nog uitgestrekte wouden voorkomen. Over het algemeen wordt, althans onder fruittelers, onderscheid gemaakt tussen zomer- , herfst- en winterappels. Vooral de laatste zijn met speciale koeltechnieken tot ver in het jaar na de oogst te bewaren.
In de laatste kwarteeuw is in vrijwel alle teeltgebieden de hoogstam (een forse boom van vele meters hoog) vervangen door de laagstam, in feite nog slechts een wat fors uitgevallen struik van iets meer dan manshoogte. Zulke laagstammen worden ‘gemaakt’ door de kroon van het gewenste ras te enten op de stam van een traag groeiende soort. De ingreep, die voor de eigenschappen van de vrucht geen consequenties heeft, is vooral bedoeld om oogst en verzorging te vergemakkelijken. Door de iele vorm van de laagstam wordt tevens bereikt, dat alle vruchten gelijkmatiger rijpen doordat ze alle evenveel zon krijgen. Bij de hoogstam kwam het nogal eens voor, dat de appels dichter bij de stam veel later rijpten dan die aan de buitenzijde van de kroon of niet echt op smaak en kleur kwamen.
Zie voor productbeschrijvingen bij de afzonderlijke rassen