Peren ( Pyrus communis)
ENGELS : Pear
FRANS: Poire
DUITS: Birne
SPAANS:Pera
OMSCHRIJVING: Zachte of harde (hand- en stoof typen) vruchten, in vorm variërend van rond tot lang en smal en enigszins gebogen en van zeer uiteenlopende grootte. Ook de kleuren variëren sterk, van grijsgroen tot donkergeel, soms met een rode blos. Het vruchtvlees van rijpe handperen is zacht, sappig en zoet, soms met een bepaald aroma; dat van stoofperen is hard en vaak wat korrelig. Bij handperen is de schil in de meeste gevallen eetbaar.
OORSPRONG: Midden Azië.
PRODUKTIELANDEN: Alle gematigde en subtropische gebieden, zowel in de Oude als in de Nieuwe Wereld.
AANVOERTIJDEN: Het gehele jaar (diverse productie- gebieden).
GEBRUIK: Handperen: eventueel schillen en vers eten of verwerken tot jam, gelei, sap, wijn etc. of in gebak, fruitsalades, ijs, etc. Stoofperen: schillen en koken of stoven, eventueel onder toevoeging van suiker, azijn, port, etc.
HOUDBAARHEID: Van enige dagen (rijpe handperen) tot enige weken (onrijpe stoof- peren).
VOEDINGSWAARDE: Gemiddeld per 100 g vruchtvlees:
Kcal 42. Vitaminegehalte: 4 mg vitamine C.
INDUSTRIELE VERWERKING:
Op sap; tot stroop, sap, wijn en likeur, jams, etc.
Over de geschiedenis en afstamming van de peer is al even weinig met zekerheid bekend als over die van de appel. Wilde peren komen nog altijd voor in delen van Europa, West-Azië en Noord-Afrika; aangenomen wordt dat de gekweekte rassen van een of meer van deze wilde soorten afstammen. In de eerste eeuw van onze jaartelling kenden de Romeinen al een dertigtal, duidelijk van elkaar te onderscheiden perenrassen.
Kenmerkend voor de peer is de aanwezigheid in het vruchtvlees van zgn. steencellen, die de vrucht stenig of houtig maken. Deze cellen, die de consumptie niet veraangenamen, zijn in de meeste moderne rassen weg geselecteerd, maar in sommige ervan zijn er nog resten van aanwezig, vooral in het binnenste van de vrucht. In stoofperen doet het verschijnsel zich vaker voor dan in de veel sappiger handperen. Tot in de i6de eeuw kende men overigens alleen maar stoofperen; ze werden door stoven of bakken voor consumptie geschikt gemaakt. Nog in de vorige eeuw werden in de grote steden van Europa aldus bereide stoofperen op straat ver- kocht. De perenvrouwtjes die hun dagvoorraad niet verkochten, leden verlies en ‘bleven met de gebakken peren zitten’ . De eerste handperen werden tegen het einde van de i6de eeuw gewonnen in Frankrijk en Italië. Vanwege hun zachte, sappige vruchtvlees kregen ze later de aanduiding ‘Beurré’ (van het Franse woord voor boter); in sommige rassen is die naam nog terug te vinden, bijvoorbeeld in de ‘Beurré Hardy’ en de ‘Beurré Alexandre Lucas’, beide in de vorige eeuw in Frankrijk ontwikkeld.
De peer, ook de gekweekte vorm ervan, is een plant die alleen gedijt in een gematigd of subtropisch klimaat. In de tropen is de teelt wel beproefd maar tot nu toe op een mislukking uitgelopen. De bomen blijven wel in leven maar brengen uitsluitend onbruikbare vruchten voort. Dat is ook het geval indien ze worden aangeplant op hoogten die qua temperatuur e.d. overeenkomen met de gematigde klimaatgebieden. Net als de appel wordt de moderne peer vooral gekweekt op laagstam; de vaak kolossale perenbomen van vroeger zijn grotendeels verdwenen. Als onderstam wordt altijd de kwee gebruikt, een Rosaceae-soort die naar uiterlijk zo’n beetje het midden houdt tussen een appel en een peer en die, zij het in veel beperktere mate, ook als zelfstandige fruitsoort wordt geteeld en op de markt komt
Naar schatting zijn er zo’n 4 á 5000 gekweekte perenrassen, waarvan de meeste wel zijn beschreven maar nog maar zelden worden verbouwd. Vrijwel alle moderne rassen dateren uit de 18de eeuw of zijn ontstaan uit deze rassen.